maandag 11 februari 2013

David Bowie: even ongrijpbaar als geniaal
(van glamrock, soul en minimal music naar jungle)


Een maand geleden ontstond er de nodige roering onder David Bowie-adepten: op de sociale media verscheen plots een nieuw nummer, 'Where are we now', een breekbaar kleinood over Berlijn. Na een stilte van tien jaar verschijnt in april zowaar weer eens een album van de man die van onschatbare waarde is geweest voor de popmuziek. Een (onvolledige) beschrijving van een veelomvattend oeuvre. 


De muzikale loopbaan van David Bowie (echte naam: David Robert Jones) vangt midden jaren zestig aan in Londen als saxofonist en zanger in diverse bluesbandjes. Zijn eerste soloalbums met sixtiespop die volgen zijn best aardig, maar weinig opzienbarend. Het markante stemgeluid dat later zijn handelsmerk zal worden, is al wel aanwezig. Het jaar 1969 betekent de doorbraak voor Bowie. Met het stemmige 'Space Oddity' dat geïnspireerd is op Stanley Kubricks monumentale film '2001: A Space Odyssey' heeft hij zijn eerste hit te pakken.





Elk lied ademt talent
 
Op zijn derde album The Man Who Sold The World vaart Bowie een heel andere koers. In een lange jurk koketteert hij op de albumhoes met zijn androgyne uiterlijk. Stevige glamrock en psychedelica voeren de boventoon. Mick Ronson excelleert op gitaar, maar is iets te nadrukkelijk aanwezig: Bowie's stem komt slechts met moeite boven het gitaargeweld uit. Wel ademt elk lied zijn talent; van het epische openingsnummer 'Width of a Circle' tot het prachtige, jaren later door Nirvana gecoverde titelnummer. 



In 1971 ziet Bowie's eerste meesterwerk het licht: Hunky Dory. Op deze plaat richt hij zich direct ('Song for Bob Dylan' en 'Andy Warhol') of indirect ('Queen Bitch') tot zijn helden. Met uitzondering van 'Queen Bitch' (een ode aan de Velvet Underground) is Hunky Dory een stuk ingetogener en melodieuzer dan de voorganger. Het grof geschut op gitaar is vervangen door fijnzinnig piano- en snarenwerk. De toon van het album neigt naar hippie. Hunky Dory kent de fijne klassiekers 'Changes', 'Life on Mars' en 'Oh! You Pretty Things', maar ook minder bekende pareltjes als 'Eight Line Poem'. Bowie profileert zich op dit album nadrukkelijk als eminent zanger en liedjesschrijver.



Onversneden rock 'n roll
Op het conceptalbum dat volgt, The Rise and Fall of Ziggy Stardust and the Spiders from Mars, verhaalt David Bowie over de carrière van een buitenaardse rockzanger. Muzikaal gezien is het een combi van de voorgangers The Man Who Sold The World en Hunky Dory. Het album opent sterk met het melancholische 'Five Years' en in 'Soul Love' is voor het eerst de 'soulman' Bowie te horen. 'Moonage Daydream' neigt naar de stevige rock van The Man Who Sold The World en vertoont invloeden van Roxy Music.



Dat Bowie niet vies is van een potje onversneden rock 'n roll, toont hij in 'Hang on to Yourself' en 'Suffragette City'. Het schitterende 'Ziggy Stardust' en het dramatisch sterke 'Rock 'n Roll Suicide' behoren tot zijn klassiekers. Interessant is het bonusnummer op dit album 'Port of Amsterdam', een fraaie cover van Jacques Brels 'Amsterdam'. De Vlaming is een voorname bron van inspiratie voor Bowie, zo zal later ook nog blijken. Met het album Aladdin Sane blijft David Bowie op hetzelfde muzikale pad. Wel is het iets minder sterk, maar de schitterende pianoballad 'Time', het experimentele titelnummer en het onverwoestbare 'Jean Genie' horen ook thuis in de eregalerij. 



'My Death'
Zoals gezegd is Jacques Brel een groot voorbeeld voor David Bowie. Op het live-album uit 1973 Ziggy Stardust: The Motion Picture vertolkt Bowie met 'My Death' op huiveringwekkende wijze Brels 'Le Moribond'. Het is misschien wel zijn mooiste nummer. Zichzelf begeleidend op akoestische gitaar zingt hij de sterren van de hemel in een lied dat symbolisch is voor deze show: enkele nummers later namelijk kondigt hij de dood aan van Ziggy Stardust, zijn alter-ego. Velen zijn van mening dat Bowie er op dat moment helemaal de brui aan geeft, gezien zijn hardnekkige drugsproblemen.



Maar Bowie stopt niet. Gelukkig maar, al behoren zijn volgende albums Pin Ups (met aardige covers van jaren zestig-nummers) en zeker Diamond Dogs niet tot zijn sterkste werk. Het experimentele Diamond Dogs klinkt enigszins overgeproduceerd. Potentieel sterke songs als 'Sweet Thing', '1984' en 'Big Brother' komen dan ook veel beter uit de verf op het sterke live-album David Live uit 1974. Met 'Rebel Rebel' kent Diamond Dogs wel een sterke troef.



Een jaar later verschijnt het opvallend luchtige en soulvolle Young Americans, met een (iets te) prominente rol op sax voor David Sanborn. Met het funky 'Fame' (met John Lennon als achtergrondzanger) scoort Bowie wederom een grote hit. Een andere connectie met The Beatles op deze plaat is de (matige) cover van 'Across the Universe'.



Ook op Station to Station is soul en funk te horen, maar 'The Thin White Duke' (Bowie's nieuwe alter-ego) schotelt de luisteraar op dit album ook klinische en kille new wave voor. In het lang uitgesponnen, intrigerende titelnummer komen beide stijlen samen. Het swingende 'Golden Years' is het bekendste nummer op deze plaat. In 'Wild is the Wind' horen we Bowie op zijn zwoelst.  



Berlijn-trilogie
Het ambigue Station to Station blijkt een overgangsalbum te zijn naar Bowie's creatieve hoogtepunt: de Berlijn-trilogie Low, Heroes en Lodger. Uiteraard is Bowie het artistieke brein achter deze platen, maar bepalend voor de kenmerkende sound zijn geluidskunstenaar Brian Eno (afkomstig van Roxy Music) en producer Tony Visconti. Het spectaculaire gitaarwerk van Adrian Belew en Robert Fripp draagt ook bij aan het hoge niveau van de drie albums. De platen zijn, met name de grotendeels instrumentale B-kanten van Low en Heroes, bijzonder experimenteel van opzet. Pop, duistere rock, wereldmuziek, minimal music, filmmuziek, het geluid van Kraftwerk: het is slechts een greep uit de vele muzikale ingrediënten.



De trilogie levert Bowie hits op als het prachtige, transparante 'Sound and Vision', 'Heroes' uiteraard en het venijnige 'Boys Keep Swinging', een song waarbij de muzikanten wisselden van instrument wat het garage-achtige, rauwe geluid verklaart. Minder bekend, maar minstens even mooi zijn: 'Always Crashing the Same Car' van Low, 'Beauty and the Beast' en 'The Secret Life of Arabia' van Heroes en 'Repetition', afkomstig van Lodger.



Op Scary Monsters... and Super Creeps kijkt Bowie in 1980 terug op zijn omvangrijke carrière. Het album is stilistisch gezien een voortzetting van de Berlijn-trilogie, maar het is wel toegankelijker en nogal wisselend van kwaliteit. Met 'Ashes To Ashes' heeft Bowie wel weer een grote hit te pakken. Het funky rockende 'Fashion' en het jachtige 'It's No Game' zijn andere prijsnummers.



Koerswijziging

Met Let's Dance doet Bowie in 1983 een gooi naar het grote succes. Het door Nile Rodgers van Chic geproduceerde album wordt wereldwijd een hit. Lang niet iedereen neemt Bowie's koerswijziging naar een dergelijk poppy geluid in dank af. Op zich is Let's Dance niet eens zo slecht, maar van David Bowie de vernieuwer resteert niet veel meer. Een belangrijke rol op dit album is er voor de meesterlijke bluesgitarist Stevie Ray Vaughan.



Middels de matige opvolger Tonight, dat voor een groot deel gevuld is met nummers van Iggy Pop, borduurt Bowie voort op dit succes. Er zijn uitstapjes naar de reggae, veel blazers worden ingezet en Bowie zingt de vrolijke cover 'Tonight' met Tina Turner. In het sfeervolle 'This Is Not America' met The Pat Metheny Group toont hij zich weer van zijn betere kant. Ook 'Loving the Alien' is een acceptabele Bowie-track.



De jaren negentig
Met de protserige prul Never Let Me Down slaat Bowie de plank behoorlijk mis: een dieptepunt in zijn carrière. Op Black Tie White Noise uit 1993 herpakt hij zich enigszins: een aardig, bij vlagen hip en opzwepend album met invloeden uit de jazz en funk. Op Outside werkt hij wederom samen met Brian Eno. Het resulteert in een vervreemdend, weinig toegankelijk, maar niet oninteressant conceptalbum. Tussen de nummers door zijn fragmenten te horen over moord, marteling en andere gruweldaden. Voor de nodige capriolen op gitaar zorgt stuntgitarist Reeves Gabrels (met wie Bowie eerder samenwerkte in het nevenproject Tin Machine).



Alvorens Bowie wederom met een trilogie op de proppen komt verschijnt in 1997 Earthling, een album dat handig inspeelt op de dan hippe junglemuziek. Met zijn opgefokte beat klinkt Bowie op deze cd somtijds als The Prodigy. Op zijn laatste drie (redelijke) albums Hours (1999), Heathen (2002) en Reality (2003) keert David Bowie terug naar zijn geluid van begin jaren zeventig, ten tijde van Hunky Dory. Dat hij het contact met de relevante muziek niet verloren is, blijkt uit de aardige cover op Heathen van 'Cactus' van The Pixies.



Het zou mooi zijn als David Bowie op zijn nieuwe album iedereen nog eens zou verbazen met een briljant, vernieuwend album. Mocht dit niet het geval zijn (en dat is te verwachten), dan is zijn muzikale bijdrage tot nog toe al meer dan voortreffelijk geweest.


Eerdere publicatie op KindaMuzik

Geen opmerkingen:

Een reactie posten